Alle vervoegingen van het werkwoord geven

infinitivus - infinitief infinitive
geven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • geef
 
  • geef jij/je?
jij, je
  • geeft
u
  • geeft
hij
zij, ze
het
men
  • geeft
zij, ze
wij, we
jullie
  • geven
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • gaf
zij, ze
wij, we
jullie
  • gaven
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gegeven
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • gevend
vertaling english translation
  • to give
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
blootgeven
  • geef bloot
  • geeft bloot
  • gaf bloot
  • gaven bloot
blootgegeven
ingeven
  • geef in
  • geeft in
  • gaf in
  • gaven in
ingegeven
uitgeven
  • geef uit
  • geeft uit
  • gaf uit
  • gaven uit
uitgegeven
vormgeven
  • geef vorm
  • geeft vorm
  • gaf vorm
  • gaven vorm
vormgegeven
aangeven
  • geef aan
  • geeft aan
  • gaf aan
  • gaven aan
aangegeven
afgeven
  • geef af
  • geeft af
  • gaf af
  • gaven af
afgegeven
bijgeven
  • geef bij
  • geeft bij
  • gaf bij
  • gaven bij
bijgegeven
doorgeven
  • geef door
  • geeft door
  • gaf door
  • gaven door
doorgegeven
leidinggeven
  • geef leiding
  • geeft leiding
  • gaf leiding
  • gaven leiding
leidinggegeven
lesgeven
  • geef les
  • geeft les
  • gaf les
  • gaven les
lesgegeven
  • to teach
meegeven
  • geef mee
  • geeft mee
  • gaf mee
  • gaven mee
meegegeven
nageven
  • geef na
  • geeft na
  • gaf na
  • gaven na
nagegeven
omgeven
  • geef om
  • geeft om
  • gaf om
  • gaven om
omgegeven
opgeven
  • geef op
  • geeft op
  • gaf op
  • gaven op
opgegeven
overgeven
  • geef over
  • geeft over
  • gaf over
  • gaven over
overgegeven
prijsgeven
  • geef prijs
  • geeft prijs
  • gaf prijs
  • gaven prijs
prijsgegeven
rondgeven
  • geef rond
  • geeft rond
  • gaf rond
  • gaven rond
rondgegeven
teruggeven
  • geef terug
  • geeft terug
  • gaf terug
  • gaven terug
teruggegeven
toegeven
  • geef toe
  • geeft toe
  • gaf toe
  • gaven toe
toegegeven
voorgeven
  • geef voor
  • geeft voor
  • gaf voor
  • gaven voor
voorgegeven
vrijgeven
  • geef vrij
  • geeft vrij
  • gaf vrij
  • gaven vrij
vrijgegeven
wedergeven
  • geef weder
  • geeft weder
  • gaf weder
  • gaven weder
wedergegeven
weergeven
  • geef weer
  • geeft weer
  • gaf weer
  • gaven weer
weergegeven
weggeven
  • geef weg
  • geeft weg
  • gaf weg
  • gaven weg
weggegeven
kennisgeven
  • geef kennis
  • geeft kennis
  • gaf kennis
  • gaven kennis
kennisgegeven