Alle vervoegingen van het werkwoord ingeven

infinitivus - infinitief infinitive
ingeven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • geef in
 
  • geef in jij/je?
jij, je
  • geeft in
u
  • geeft in
hij
zij, ze
het
men
  • geeft in
zij, ze
wij, we
jullie
  • geven in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • ingeef
dat jij, je
  • ingeeft
dat u
  • ingeeft
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • ingeeft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • ingeven
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • gaf in
zij, ze
wij, we
jullie
  • gaven in
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • ingaf
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • ingaven
participium - voltooid deelwoord past participle
  • ingegeven
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • ingevend