Alle vervoegingen van het werkwoord sluiten

infinitivus - infinitief infinitive
sluiten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • sluit
 
  • sluit jij/je?
jij, je
  • sluit
u
  • sluit
hij
zij, ze
het
men
  • sluit
zij, ze
wij, we
jullie
  • sluiten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • sloot
zij, ze
wij, we
jullie
  • sloten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gesloten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • sluitend
vertaling english translation
  • to close
  • to close down
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
aaneensluiten
  • sluit aaneen
  • sloot aaneen
  • sloten aaneen
aaneengesloten
aansluiten
  • sluit aan
  • sloot aan
  • sloten aan
aangesloten
afsluiten
  • sluit af
  • sloot af
  • sloten af
afgesloten
buitensluiten
  • sluit buiten
  • sloot buiten
  • sloten buiten
buitengesloten
insluiten
  • sluit in
  • sloot in
  • sloten in
ingesloten
kortsluiten
  • sluit kort
  • sloot kort
  • sloten kort
kortgesloten
kromsluiten
  • sluit krom
  • sloot krom
  • sloten krom
kromgesloten
opsluiten
  • sluit op
  • sloot op
  • sloten op
opgesloten
  • to lock up
  • to incarcerate
toesluiten
  • sluit toe
  • sloot toe
  • sloten toe
toegesloten
uitsluiten
  • sluit uit
  • sloot uit
  • sloten uit
uitgesloten
  • to rule out
  • to exlcude
wegsluiten
  • sluit weg
  • sloot weg
  • sloten weg
weggesloten
oversluiten
  • sluit over
  • sloot over
  • sloten over
overgesloten
opensluiten
  • sluit open
  • sloot open
  • sloten open
opengesloten
bijsluiten
  • sluit bij
  • sloot bij
  • sloten bij
bijgesloten
  • to append
  • to enclose