Alle vervoegingen van het werkwoord zwemmen

infinitivus - infinitief infinitive
zwemmen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zwem
 
  • zwem jij/je?
jij, je
  • zwemt
u
  • zwemt
hij
zij, ze
het
men
  • zwemt
zij, ze
wij, we
jullie
  • zwemmen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zwom
zij, ze
wij, we
jullie
  • zwommen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gezwommen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • zwemmend
vertaling english translation
  • to swim
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
aanzwemmen
  • zwem aan
  • zwemt aan
  • zwom aan
  • zwommen aan
aangezwommen
afzwemmen
  • zwem af
  • zwemt af
  • zwom af
  • zwommen af
afgezwommen
droogzwemmen
  • zwem droog
  • zwemt droog
  • zwom droog
  • zwommen droog
drooggezwommen
inzwemmen
  • zwem in
  • zwemt in
  • zwom in
  • zwommen in
ingezwommen
overzwemmen
  • zwem over
  • zwemt over
  • zwom over
  • zwommen over
overgezwommen
rondzwemmen
  • zwem rond
  • zwemt rond
  • zwom rond
  • zwommen rond
rondgezwommen
wegzwemmen
  • zwem weg
  • zwemt weg
  • zwom weg
  • zwommen weg
weggezwommen
meezwemmen
  • zwem mee
  • zwemt mee
  • zwom mee
  • zwommen mee
meegezwommen
doorzwemmen
  • zwem door
  • zwemt door
  • zwom door
  • zwommen door
doorgezwommen