Alle vervoegingen van het werkwoord krijgen

infinitivus - infinitief infinitive
krijgen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • krijg
 
  • krijg jij/je?
jij, je
  • krijgt
u
  • krijgt
hij
zij, ze
het
men
  • krijgt
zij, ze
wij, we
jullie
  • krijgen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • kreeg
zij, ze
wij, we
jullie
  • kregen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gekregen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • krijgend
vertaling english translation
  • to get
  • to receive
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
aankrijgen
  • krijg aan
  • krijgt aan
  • kreeg aan
  • kregen aan
aangekregen
afkrijgen
  • krijg af
  • krijgt af
  • kreeg af
  • kregen af
afgekregen
beetkrijgen
  • krijg beet
  • krijgt beet
  • kreeg beet
  • kregen beet
beetgekregen
binnenkrijgen
  • krijg binnen
  • krijgt binnen
  • kreeg binnen
  • kregen binnen
binnengekregen
doorkrijgen
  • krijg door
  • krijgt door
  • kreeg door
  • kregen door
doorgekregen
inkrijgen
  • krijg in
  • krijgt in
  • kreeg in
  • kregen in
ingekregen
klaarkrijgen
  • krijg klaar
  • krijgt klaar
  • kreeg klaar
  • kregen klaar
klaargekregen
kleinkrijgen
  • krijg klein
  • krijgt klein
  • kreeg klein
  • kregen klein
kleingekregen
loskrijgen
  • krijg los
  • krijgt los
  • kreeg los
  • kregen los
losgekregen
meekrijgen
  • krijg mee
  • krijgt mee
  • kreeg mee
  • kregen mee
meegekregen
overkrijgen
  • krijg over
  • krijgt over
  • kreeg over
  • kregen over
overgekregen
terugkrijgen
  • krijg terug
  • krijgt terug
  • kreeg terug
  • kregen terug
teruggekregen
thuiskrijgen
  • krijg thuis
  • krijgt thuis
  • kreeg thuis
  • kregen thuis
thuisgekregen
uitkrijgen
  • krijg uit
  • krijgt uit
  • kreeg uit
  • kregen uit
uitgekregen
weerkrijgen
  • krijg weer
  • krijgt weer
  • kreeg weer
  • kregen weer
weergekregen
opkrijgen
  • krijg op
  • krijgt op
  • kreeg op
  • kregen op
opgekregen
vastkrijgen
  • krijg vast
  • krijgt vast
  • kreeg vast
  • kregen vast
vastgekregen
bijkrijgen
  • krijg bij
  • krijgt bij
  • kreeg bij
  • kregen bij
bijgekregen
rondkrijgen
  • krijg rond
  • krijgt rond
  • kreeg rond
  • kregen rond
rondgekregen
openkrijgen
  • krijg open
  • krijgt open
  • kreeg open
  • kregen open
opengekregen