Alle vervoegingen van het werkwoord doorkrijgen

infinitivus - infinitief infinitive
doorkrijgen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • krijg door
 
  • krijg door jij/je?
jij, je
  • krijgt door
u
  • krijgt door
hij
zij, ze
het
men
  • krijgt door
zij, ze
wij, we
jullie
  • krijgen door
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • doorkrijg
dat jij, je
  • doorkrijgt
dat u
  • doorkrijgt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • doorkrijgt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • doorkrijgen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • kreeg door
zij, ze
wij, we
jullie
  • kregen door
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • doorkreeg
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • doorkregen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • doorgekregen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • doorkrijgend