Alle vervoegingen van het werkwoord vollopen

infinitivus - infinitief infinitive
vollopen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • loop vol
 
  • loop vol jij/je?
jij, je
  • loopt vol
u
  • loopt vol
hij
zij, ze
het
men
  • loopt vol
zij, ze
wij, we
jullie
  • lopen vol
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • volloop
dat jij, je
  • volloopt
dat u
  • volloopt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • volloopt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vollopen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • liep vol
zij, ze
wij, we
jullie
  • liepen vol
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • volliep
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • volliepen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • volgelopen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • vollopend