Alle vervoegingen van het werkwoord ontstelen

infinitivus - infinitief infinitive
ontstelen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • ontsteel
 
  • ontsteel jij/je?
jij, je
  • ontsteelt
u
  • ontsteelt
hij
zij, ze
het
men
  • ontsteelt
zij, ze
wij, we
jullie
  • ontstelen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • ontstal
zij, ze
wij, we
jullie
  • ontstalen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • ontstolen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • ontstelend
vertaling english translation
  • to steal
  • to destalk