Alle vervoegingen van het werkwoord aanjagen

infinitivus - infinitief infinitive
aanjagen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • jaag aan
 
  • jaag aan jij/je?
jij, je
  • jaagt aan
u
  • jaagt aan
hij
zij, ze
het
men
  • jaagt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • jagen aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanjaag
dat jij, je
  • aanjaagt
dat u
  • aanjaagt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanjaagt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanjagen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • joeg aan
  • jaagde aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • joegen aan
  • jaagden aan
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanjoeg
  • aanjaagde
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanjoegen
  • aanjaagden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • aangejaagd
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • aanjagend