Tegenwoordige tijd van het werkwoord aanjagen

infinitivus - infinitief infinitive
aanjagen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • jaag aan
 
  • jaag aan jij/je?
jij, je
  • jaagt aan
u
  • jaagt aan
hij
zij, ze
het
men
  • jaagt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • jagen aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanjaag
dat jij, je
  • aanjaagt
dat u
  • aanjaagt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanjaagt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanjagen