Alle vervoegingen van het werkwoord zeggen

infinitivus - infinitief infinitive
zeggen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zeg
 
  • zeg jij/je?
jij, je
  • zegt
u
  • zegt
hij
zij, ze
het
men
  • zegt
zij, ze
wij, we
jullie
  • zeggen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zei
zij, ze
wij, we
jullie
  • zeiden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gezegd
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • zeggend
vertaling english translation
  • to say
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
dankzeggen
  • zeg dank
  • zegt dank
  • zei dank
  • zeiden dank
dankgezegd
aanzeggen
  • zeg aan
  • zegt aan
  • zei aan
  • zeiden aan
aangezegd
afzeggen
  • zeg af
  • zegt af
  • zei af
  • zeiden af
afgezegd
nazeggen
  • zeg na
  • zegt na
  • zei na
  • zeiden na
nagezegd
opzeggen
  • zeg op
  • zegt op
  • zei op
  • zeiden op
opgezegd
terugzeggen
  • zeg terug
  • zegt terug
  • zei terug
  • zeiden terug
teruggezegd
toezeggen
  • zeg toe
  • zegt toe
  • zei toe
  • zeiden toe
toegezegd
voortzeggen
  • zeg voort
  • zegt voort
  • zei voort
  • zeiden voort
voortgezegd
voorzeggen
  • zeg voor
  • zegt voor
  • zei voor
  • zeiden voor
voorgezegd
doorzeggen
  • zeg door
  • zegt door
  • zei door
  • zeiden door
doorgezegd
miszeggen
  • miszeg
  • miszegt
  • miszegde
  • miszeiden
miszegd
  • to mispronounce