Tegenwoordige tijd van het werkwoord winden

infinitivus - infinitief infinitive
winden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • wind
 
  • wind jij/je?
jij, je
  • windt
u
  • windt
hij
zij, ze
het
men
  • windt
zij, ze
wij, we
jullie
  • winden