Alle vervoegingen van het werkwoord wegvallen

infinitivus - infinitief infinitive
wegvallen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • val weg
 
  • val weg jij/je?
jij, je
  • valt weg
u
  • valt weg
hij
zij, ze
het
men
  • valt weg
zij, ze
wij, we
jullie
  • vallen weg
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • wegval
dat jij, je
  • wegvalt
dat u
  • wegvalt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • wegvalt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • wegvallen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • viel weg
zij, ze
wij, we
jullie
  • vielen weg
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • wegviel
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • wegvielen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • weggevallen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • wegvallend