Tegenwoordige tijd van het werkwoord wedergeven

infinitivus - infinitief infinitive
wedergeven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • geef weder
 
  • geef weder jij/je?
jij, je
  • geeft weder
u
  • geeft weder
hij
zij, ze
het
men
  • geeft weder
zij, ze
wij, we
jullie
  • geven weder
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • wedergeef
dat jij, je
  • wedergeeft
dat u
  • wedergeeft
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • wedergeeft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • wedergeven