Tegenwoordige tijd van het werkwoord warmlopen

infinitivus - infinitief infinitive
warmlopen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • loop warm
 
  • loop warm jij/je?
jij, je
  • loopt warm
u
  • loopt warm
hij
zij, ze
het
men
  • loopt warm
zij, ze
wij, we
jullie
  • lopen warm
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • warmloop
dat jij, je
  • warmloopt
dat u
  • warmloopt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • warmloopt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • warmlopen