Tegenwoordige tijd van het werkwoord vrijvechten

infinitivus - infinitief infinitive
vrijvechten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vecht vrij
 
  • vecht vrij jij/je?
jij, je
  • vecht vrij
u
  • vecht vrij
hij
zij, ze
het
men
  • vecht vrij
zij, ze
wij, we
jullie
  • vechten vrij
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • vrijvecht
dat jij, je
  • vrijvecht
dat u
  • vrijvecht
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vrijvecht
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vrijvechten