Alle vervoegingen van het werkwoord vrijlopen

infinitivus - infinitief infinitive
vrijlopen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • loop vrij
 
  • loop vrij jij/je?
jij, je
  • loopt vrij
u
  • loopt vrij
hij
zij, ze
het
men
  • loopt vrij
zij, ze
wij, we
jullie
  • lopen vrij
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • vrijloop
dat jij, je
  • vrijloopt
dat u
  • vrijloopt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vrijloopt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vrijlopen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • liep vrij
zij, ze
wij, we
jullie
  • liepen vrij
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vrijliep
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vrijliepen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • vrijgelopen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • vrijlopend