Alle vervoegingen van het werkwoord vriezen

infinitivus - infinitief infinitive
vriezen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vries
 
  • vries jij/je?
jij, je
  • vriest
u
  • vriest
hij
zij, ze
het
men
  • vriest
zij, ze
wij, we
jullie
  • vriezen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • vroor
zij, ze
wij, we
jullie
  • vroren
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gevroren
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • vriezend
vertaling english translation
  • to freeze
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
diepvriezen
  • vries diep
  • vriest diep
  • vroor diep
  • vroren diep
diepgevroren
  • to deep freeze
afvriezen
  • vries af
  • vriest af
  • vroor af
  • vroren af
afgevroren
dichtvriezen
  • vries dicht
  • vriest dicht
  • vroor dicht
  • vroren dicht
dichtgevroren
doodvriezen
  • vries dood
  • vriest dood
  • vroor dood
  • vroren dood
doodgevroren
  • to freeze to death
invriezen
  • vries in
  • vriest in
  • vroor in
  • vroren in
ingevroren
  • to freeze
  • to freeze in
kapotvriezen
  • vries kapot
  • vriest kapot
  • vroor kapot
  • vroren kapot
kapotgevroren
opvriezen
  • vries op
  • vriest op
  • vroor op
  • vroren op
opgevroren
uitvriezen
  • vries uit
  • vriest uit
  • vroor uit
  • vroren uit
uitgevroren
vastvriezen
  • vries vast
  • vriest vast
  • vroor vast
  • vroren vast
vastgevroren
stukvriezen
  • vries stuk
  • vriest stuk
  • vroor stuk
  • vroren stuk
stukgevroren
aanvriezen
  • vries aan
  • vriest aan
  • vroor aan
  • vroren aan
aangevroren