Alle vervoegingen van het werkwoord vooropstaan

infinitivus - infinitief infinitive
vooropstaan
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • sta voorop
 
  • sta voorop jij/je?
jij, je
  • staat voorop
u
  • staat voorop
hij
zij, ze
het
men
  • staat voorop
zij, ze
wij, we
jullie
  • staan voorop
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • vooropsta
dat jij, je
  • vooropstaat
dat u
  • vooropstaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vooropstaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vooropstaan
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • stond voorop
zij, ze
wij, we
jullie
  • stonden voorop
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • vooropstond
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • vooropstonden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • vooropgestaan
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • vooropstaand