Tegenwoordige tijd van het werkwoord verzinken

infinitivus - infinitief infinitive
verzinken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • verzink
 
  • verzink jij/je?
jij, je
  • verzinkt
u
  • verzinkt
hij
zij, ze
het
men
  • verzinkt
zij, ze
wij, we
jullie
  • verzinken