Tegenwoordige tijd van het werkwoord verschieten

infinitivus - infinitief infinitive
verschieten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • verschiet
 
  • verschiet jij/je?
jij, je
  • verschiet
u
  • verschiet
hij
zij, ze
het
men
  • verschiet
zij, ze
wij, we
jullie
  • verschieten