Tegenwoordige tijd van het werkwoord verliezen

infinitivus - infinitief infinitive
verliezen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • verlies
 
  • verlies jij/je?
jij, je
  • verliest
u
  • verliest
hij
zij, ze
het
men
  • verliest
zij, ze
wij, we
jullie
  • verliezen