Tegenwoordige tijd van het werkwoord verbuigen

infinitivus - infinitief infinitive
verbuigen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • verbuig
 
  • verbuig jij/je?
jij, je
  • verbuigt
u
  • verbuigt
hij
zij, ze
het
men
  • verbuigt
zij, ze
wij, we
jullie
  • verbuigen