Tegenwoordige tijd van het werkwoord verbijten

infinitivus - infinitief infinitive
verbijten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • verbijt
 
  • verbijt jij/je?
jij, je
  • verbijt
u
  • verbijt
hij
zij, ze
het
men
  • verbijt
zij, ze
wij, we
jullie
  • verbijten