Alle vervoegingen van het werkwoord uitmelken

infinitivus - infinitief infinitive
uitmelken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • melk uit
 
  • melk uit jij/je?
jij, je
  • melkt uit
u
  • melkt uit
hij
zij, ze
het
men
  • melkt uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • melken uit
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • uitmelk
dat jij, je
  • uitmelkt
dat u
  • uitmelkt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitmelkt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitmelken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • molk uit
zij, ze
wij, we
jullie
  • molken uit
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • uitmolk
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • uitmolken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • uitgemolken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • uitmelkend