Alle vervoegingen van het werkwoord toevallen

infinitivus - infinitief infinitive
toevallen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • val toe
 
  • val toe jij/je?
jij, je
  • valt toe
u
  • valt toe
hij
zij, ze
het
men
  • valt toe
zij, ze
wij, we
jullie
  • vallen toe
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • toeval
dat jij, je
  • toevalt
dat u
  • toevalt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • toevalt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • toevallen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • viel toe
zij, ze
wij, we
jullie
  • vielen toe
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • toeviel
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • toevielen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • toegevallen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • toevallend