Tegenwoordige tijd van het werkwoord toescheiden

infinitivus - infinitief infinitive
toescheiden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • scheid toe
 
  • scheid toe jij/je?
jij, je
  • scheidt toe
u
  • scheidt toe
hij
zij, ze
het
men
  • scheidt toe
zij, ze
wij, we
jullie
  • scheiden toe
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • toescheid
dat jij, je
  • toescheidt
dat u
  • toescheidt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • toescheidt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • toescheiden