Alle vervoegingen van het werkwoord terugzinken

infinitivus - infinitief infinitive
terugzinken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zink terug
 
  • zink terug jij/je?
jij, je
  • zinkt terug
u
  • zinkt terug
hij
zij, ze
het
men
  • zinkt terug
zij, ze
wij, we
jullie
  • zinken terug
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • terugzink
dat jij, je
  • terugzinkt
dat u
  • terugzinkt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • terugzinkt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • terugzinken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zonk terug
zij, ze
wij, we
jullie
  • zonken terug
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • terugzonk
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • terugzonken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • teruggezonken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • terugzinkend