Alle vervoegingen van het werkwoord terugvechten

infinitivus - infinitief infinitive
terugvechten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vecht terug
 
  • vecht terug jij/je?
jij, je
  • vecht terug
u
  • vecht terug
hij
zij, ze
het
men
  • vecht terug
zij, ze
wij, we
jullie
  • vechten terug
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • terugvecht
dat jij, je
  • terugvecht
dat u
  • terugvecht
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • terugvecht
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • terugvechten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • vocht terug
zij, ze
wij, we
jullie
  • vochten terug
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • terugvocht
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • terugvochten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • teruggevochten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • terugvechtend