Tegenwoordige tijd van het werkwoord terugkopen

infinitivus - infinitief infinitive
terugkopen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • koop terug
 
  • koop terug jij/je?
jij, je
  • koopt terug
u
  • koopt terug
hij
zij, ze
het
men
  • koopt terug
zij, ze
wij, we
jullie
  • kopen terug
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • terugkoop
dat jij, je
  • terugkoopt
dat u
  • terugkoopt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • terugkoopt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • terugkopen