Tegenwoordige tijd van het werkwoord tegemoetrijden

infinitivus - infinitief infinitive
tegemoetrijden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • rij tegemoet
  • rijd tegemoet
 
  • rij tegemoet jij/je?
  • rijd tegemoet jij/je?
jij, je
  • rijdt tegemoet
u
  • rijdt tegemoet
hij
zij, ze
het
men
  • rijdt tegemoet
zij, ze
wij, we
jullie
  • rijden tegemoet
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • tegemoetrij
  • tegemoetrijd
dat jij, je
  • tegemoetrijdt
dat u
  • tegemoetrijdt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • tegemoetrijdt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • tegemoetrijden