Tegenwoordige tijd van het werkwoord stormlopen

infinitivus - infinitief infinitive
stormlopen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • loop storm
 
  • loop storm jij/je?
jij, je
  • loopt storm
u
  • loopt storm
hij
zij, ze
het
men
  • loopt storm
zij, ze
wij, we
jullie
  • lopen storm
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • stormloop
dat jij, je
  • stormloopt
dat u
  • stormloopt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • stormloopt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • stormlopen