Verleden tijd van het werkwoord stilstaan

infinitivus - infinitief infinitive
stilstaan
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • stond stil
zij, ze
wij, we
jullie
  • stonden stil
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • stilstond
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • stilstonden