Alle vervoegingen van het werkwoord spannen

infinitivus - infinitief infinitive
spannen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • span
 
  • span jij/je?
jij, je
  • spant
u
  • spant
hij
zij, ze
het
men
  • spant
zij, ze
wij, we
jullie
  • spannen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • spande
zij, ze
wij, we
jullie
  • spanden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gespannen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • spannend
vertaling english translation
  • to span
infinitivus infinitief
infinitive
presens tegenwoordige tijd
present tense
imperfectum verleden tijd
past tense
participium voltooid deelwoord
past participle
vertaling engelse vertaling
english translation
aanspannen
  • span aan
  • spant aan
  • spande aan
  • spanden aan
aangespannen
afspannen
  • span af
  • spant af
  • spande af
  • spanden af
afgespannen
inspannen
  • span in
  • spant in
  • spande in
  • spanden in
ingespannen
omspannen
  • span om
  • spant om
  • spande om
  • spanden om
omgespannen
opspannen
  • span op
  • spant op
  • spande op
  • spanden op
opgespannen
samenspannen
  • span samen
  • spant samen
  • spande samen
  • spanden samen
samengespannen
uitspannen
  • span uit
  • spant uit
  • spande uit
  • spanden uit
uitgespannen
voorspannen
  • span voor
  • spant voor
  • spande voor
  • spanden voor
voorgespannen
overspannen
  • overspan
  • overspant
  • overspande
  • overspanden
overspannen
  • to overstrain
  • to be overstrained