Tegenwoordige tijd van het werkwoord snuiven

infinitivus - infinitief infinitive
snuiven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • snuif
 
  • snuif jij/je?
jij, je
  • snuift
u
  • snuift
hij
zij, ze
het
men
  • snuift
zij, ze
wij, we
jullie
  • snuiven