Alle vervoegingen van het werkwoord schoonspuiten

infinitivus - infinitief infinitive
schoonspuiten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • spuit schoon
 
  • spuit schoon jij/je?
jij, je
  • spuit schoon
u
  • spuit schoon
hij
zij, ze
het
men
  • spuit schoon
zij, ze
wij, we
jullie
  • spuiten schoon
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • schoonspuit
dat jij, je
  • schoonspuit
dat u
  • schoonspuit
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • schoonspuit
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • schoonspuiten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • spoot schoon
zij, ze
wij, we
jullie
  • spoten schoon
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • schoonspoot
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • schoonspoten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • schoongespoten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • schoonspuitend