Tegenwoordige tijd van het werkwoord scheppen

infinitivus - infinitief infinitive
scheppen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • schep
 
  • schep jij/je?
jij, je
  • schept
u
  • schept
hij
zij, ze
het
men
  • schept
zij, ze
wij, we
jullie
  • scheppen