Alle vervoegingen van het werkwoord samenzitten

infinitivus - infinitief infinitive
samenzitten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zit samen
 
  • zit samen jij/je?
jij, je
  • zit samen
u
  • zit samen
hij
zij, ze
het
men
  • zit samen
zij, ze
wij, we
jullie
  • zitten samen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • samenzit
dat jij, je
  • samenzit
dat u
  • samenzit
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • samenzit
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • samenzitten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zat samen
zij, ze
wij, we
jullie
  • zaten samen
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • samenzat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • samenzaten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • samengezeten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • samenzittend