Alle vervoegingen van het werkwoord samenknijpen

infinitivus - infinitief infinitive
samenknijpen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • knijp samen
 
  • knijp samen jij/je?
jij, je
  • knijpt samen
u
  • knijpt samen
hij
zij, ze
het
men
  • knijpt samen
zij, ze
wij, we
jullie
  • knijpen samen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • samenknijp
dat jij, je
  • samenknijpt
dat u
  • samenknijpt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • samenknijpt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • samenknijpen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • kneep samen
zij, ze
wij, we
jullie
  • knepen samen
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • samenkneep
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • samenknepen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • samengeknepen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • samenknijpend