Alle vervoegingen van het werkwoord samenklinken

infinitivus - infinitief infinitive
samenklinken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • klink samen
 
  • klink samen jij/je?
jij, je
  • klinkt samen
u
  • klinkt samen
hij
zij, ze
het
men
  • klinkt samen
zij, ze
wij, we
jullie
  • klinken samen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • samenklink
dat jij, je
  • samenklinkt
dat u
  • samenklinkt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • samenklinkt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • samenklinken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • klonk samen
zij, ze
wij, we
jullie
  • klonken samen
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • samenklonk
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • samenklonken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • samengeklonken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • samenklinkend