Alle vervoegingen van het werkwoord samenhouden

infinitivus - infinitief infinitive
samenhouden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • hou samen
  • houd samen
 
  • hou samen jij/je?
  • houd samen jij/je?
jij, je
  • houdt samen
u
  • houdt samen
hij
zij, ze
het
men
  • houdt samen
zij, ze
wij, we
jullie
  • houden samen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • samenhou
  • samenhoud
dat jij, je
  • samenhoudt
dat u
  • samenhoudt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • samenhoudt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • samenhouden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • hield samen
zij, ze
wij, we
jullie
  • hielden samen
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • samenhield
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • samenhielden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • samengehouden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • samenhoudend