Alle vervoegingen van het werkwoord rechthouden

infinitivus - infinitief infinitive
rechthouden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • hou recht
  • houd recht
 
  • hou recht jij/je?
  • houd recht jij/je?
jij, je
  • houdt recht
u
  • houdt recht
hij
zij, ze
het
men
  • houdt recht
zij, ze
wij, we
jullie
  • houden recht
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • rechthou
  • rechthoud
dat jij, je
  • rechthoudt
dat u
  • rechthoudt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • rechthoudt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • rechthouden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • hield recht
zij, ze
wij, we
jullie
  • hielden recht
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • rechthield
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • rechthielden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • rechtgehouden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • rechthoudend