Tegenwoordige tijd van het werkwoord overkopen

infinitivus - infinitief infinitive
overkopen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • koop over
 
  • koop over jij/je?
jij, je
  • koopt over
u
  • koopt over
hij
zij, ze
het
men
  • koopt over
zij, ze
wij, we
jullie
  • kopen over
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • overkoop
dat jij, je
  • overkoopt
dat u
  • overkoopt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • overkoopt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • overkopen