Tegenwoordige tijd van het werkwoord ophebben

infinitivus - infinitief infinitive
ophebben
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • heb op
 
  • heb op jij/je?
jij, je
  • hebt op
u
  • heeft op
  • hebt op
hij
zij, ze
het
men
  • heeft op
  • hebt op
zij, ze
wij, we
jullie
  • hebben op
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • opheb
dat jij, je
  • ophebt
dat u
  • opheeft
  • ophebt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opheeft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • ophebben