Verleden tijd van het werkwoord opblinken
infinitivus - infinitief
infinitive
|
---|
opblinken |
imperfectum - verleden tijd
past tense
|
|
---|---|
ik jij, je u hij zij, ze het men |
|
zij, ze wij, we jullie |
|
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde
past tense
|
|
---|---|
dat ik dat jij, je dat u dat hij dat zij, ze dat het dat men |
|
dat zij, ze dat wij, we dat jullie |
|