Alle vervoegingen van het werkwoord ontschieten

infinitivus - infinitief infinitive
ontschieten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • ontschiet
 
  • ontschiet jij/je?
jij, je
  • ontschiet
u
  • ontschiet
hij
zij, ze
het
men
  • ontschiet
zij, ze
wij, we
jullie
  • ontschieten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • ontschoot
zij, ze
wij, we
jullie
  • ontschoten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • ontschoten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • ontschietend
vertaling english translation
  • to slip
  • to escape