Tegenwoordige tijd van het werkwoord onderuitglijden

infinitivus - infinitief infinitive
onderuitglijden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • glij onderuit
  • glijd onderuit
 
  • glij onderuit jij/je?
  • glijd onderuit jij/je?
jij, je
  • glijdt onderuit
u
  • glijdt onderuit
hij
zij, ze
het
men
  • glijdt onderuit
zij, ze
wij, we
jullie
  • glijden onderuit
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • onderuitglij
  • onderuitglijd
dat jij, je
  • onderuitglijdt
dat u
  • onderuitglijdt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • onderuitglijdt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • onderuitglijden