Alle vervoegingen van het werkwoord neergaan

infinitivus - infinitief infinitive
neergaan
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • ga neer
 
  • ga neer jij/je?
jij, je
  • gaat neer
u
  • gaat neer
hij
zij, ze
het
men
  • gaat neer
zij, ze
wij, we
jullie
  • gaan neer
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • neerga
dat jij, je
  • neergaat
dat u
  • neergaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • neergaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • neergaan
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • ging neer
zij, ze
wij, we
jullie
  • gingen neer
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • neerging
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • neergingen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • neergegaan
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • neergaand