Alle vervoegingen van het werkwoord nalezen

infinitivus - infinitief infinitive
nalezen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • lees na
 
  • lees na jij/je?
jij, je
  • leest na
u
  • leest na
hij
zij, ze
het
men
  • leest na
zij, ze
wij, we
jullie
  • lezen na
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • nalees
dat jij, je
  • naleest
dat u
  • naleest
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • naleest
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nalezen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • las na
zij, ze
wij, we
jullie
  • lazen na
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nalas
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nalazen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • nagelezen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • nalezend