Tegenwoordige tijd van het werkwoord nabijkomen

infinitivus - infinitief infinitive
nabijkomen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • kom nabij
 
  • kom nabij jij/je?
jij, je
  • komt nabij
u
  • komt nabij
hij
zij, ze
het
men
  • komt nabij
zij, ze
wij, we
jullie
  • komen nabij
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • nabijkom
dat jij, je
  • nabijkomt
dat u
  • nabijkomt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nabijkomt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nabijkomen